PLEITNOTA
Inzake : Hagemann, L.F./OM hb
Parketnummer : 23-000634-03
Zitting : Gerechtshof Amsterdam (7e kamer)
Datum : 4 juli en 8 juli 2005
Raadslieden : mr. H. Anker, mr. J. Boksem,
mr. G.J. van Oosten en mr. W. Anker
Tijdstip van overlijden.
In deze zaak staat het tijdstip van overlijden niet vast. Dit tijdstip is ogen-schijnlijk destijds niet vastgesteld, dan wel niet meer voorhanden. Uit de “papieren sectie” wordt thans geconcludeerd dat het tijdstip van overlijden tussen 24 en 48 uur voor het aantreffen van de lichamen moet hebben gele-gen. Deze ruime marge is noodzakelijk daar slechts dan kan worden gecon-cludeerd dat Hagemann op zondagmorgen 07.00 uur (36 uur voor de ont-dekking van de lichamen) op de plaats delict heeft aangebeld. Indien het tijdstip van overlijden na dat tijdstip zou liggen heeft Hagemann immers een alibi.
In casu lijkt het evenwel aannemelijk dat de lichamen na een beduidend kortere tijdspanne dan 36 uur zijn gevonden. Gewezen wordt op de volgen-de zaken:
- Hagemann wordt rond 07.00 uur geplaatst op de plaats delict.
- Dit is precies 36 uur voor de schouw van Dr. Simmelink
(maandag 5 maart 1984 om 19.00 uur). - De patholoog-anatoom Voortman, die destijds de sectie op de lichamen
uitvoerde, komt tot de inschatting dat de slachtoffers langer dan 12 uur dood waren.
Voorts stelt hij (p.v. nieuw, pag. 1363):
“Op de vraag of het tijdstip van overlijden kan worden vastgesteld. Dit kan uitsluitend op de sectiebevin-dingen niet worden vastgesteld. De stoffelijke over-schotten werden een dag na het aantreffen, ter sectie aangeboden. Uit rapporten van de schouwarts en technische recherche zou moeten blijken wat toen ter plaatse bekend was omtrent de aanwezigheid van lijkvlekken, lijkstijfheid en omgevingstemperatuur.”
- De omgevingstemperatuur is niet opgenomen, wel zijn er foto’s waarop lijkvlekken voorkomen.
- Simmelink verklaart destijds: de lichamen waren koud en volledig lijkstijf.
- Maes (patholoog-anatoom): Lijkvlekken zijn na een uur of zes na het intreden van de dood zichtbaar. Lijkstijfheid kan vrij snel beginnen. Na circa 36 uur begint de lijkstijfheid te verdwijnen. Lijkstijfheid treedt eerder op bij kinderen en neemt, zo leerde telefonische na-vraag onzerzijds bij het NFI, ook weer eerder af. (P.v. nieuw, pag. 1002).
- Nu, getuige de vaststelling van dr. Simmelink, de lichamen van Corina en Sharon volledig lijkstijf waren (Donatha is niet geschouwd) en de lijkstijfheid derhalve nog niet was afgenomen, lijkt de conclu-sie gerechtvaardigd dat nog geen periode van 36 uur was verstreken. Waarschijnlijk (veel) minder, gelet op het feit dat Sharon een kind was (wiens lichaam, zoals reeds gezegd, eerder volledig lijkstijf is en waarbij de lijkstijfheid eerder afneemt).
Na het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 5 februari 2003 heeft de forensisch geneeskundige professor dr. Barend A.J. Cohen gerapporteerd op 23 januari 2004 (en nader op 27 januari 2004), waarna hij ter terechtzitting van het gerechtshof is gehoord op 11 juni 2004 als deskundige.
De deskundige stelt dat er door de lijkschouwer kunstfouten zijn gemaakt. Zo moet de omgevingstemperatuur worden gemeten en – liefst meermalen – de lichaamstemperatuur van de slachtoffers.
Verder moeten de lijkstijfheid en de lijkvlekken deugdelijk worden onder-zocht en beschreven. Zelfs indien dit op juiste wijze is geschied, moet nog een – zeer – ruime marge worden genomen.
Verbalisant Teernstra (zie pag. 25 van de journaals) stelt over de lijkschouwers:
“Zij mochten officieel alleen natuurlijke doden schouwen, maar omdat het wel lekker verdiende of soms beter uitkwam, kwam het wel eens voor dat zo’n schouwarts toch een onnatuurlijke dood schouwde.”
In de onderhavige zaak is naar zijn mening weinig te zeggen over het tijd-stip van overlijden. Een tijdstip na zondagavond 21.30 uur behoort zeer wel tot de mogelijkheden.
Tijdens de zitting van 11 juni 2004 antwoordt de deskundige onder meer:
“Het is denkbaar dat de slachtoffers in een marge van 15 tot 24 uren – voor ontdekking – zijn overleden.”
Met betrekking tot de lijkstijfheid bij kinderen stelt hij op dezelfde zitting:
“Het is juist dat lijkstijfheid bij kinderen eerder optreedt. Het is ook juist dat de periode van lijkstijfheid bij kinderen korter duurt dan bij volwassenen. Het hele proces is sneller, dus alle onderdelen van het proces zijn ook korter.”
Met deze vaststellingen staat de theorie dat de moorden op zondagmorgen 07.00 uur zijn gepleegd op losse schroeven. Maar er zijn meer aanwijzingen dat het tijdstip van overlijden later heeft gelegen:
- Verbalisant Markus meent zich te herinneren dat het tijdstip van overlijden zondag rond 20.00 uur is geweest. Dat zou hij hebben vernomen van de schouwarts Simmelink (p.v. nieuw, pag. 1041).
- Er brandde veel licht in de woning. De schemering begon evenwel reeds op 06.45 uur. Dit zou kunnen wijzen op een avondsituatie. De kleding van de slachtoffers zegt niets, zij liepen ook ’s avonds wel rond in pyjama/ochtendjas. Het is naar mijn mening suggestief dat de politie de term “ochtendkleding” bezigt. Je kunt ook naar een doel toe redeneren! Riki Bolhaar stelt dat Corina zowel ’s avonds als ’s ochtends deze jas aan had. Ook zegt ze dat Corina ’s avonds wel koffie zette.
- Verbalisant Markus (p.v. nieuw, pag. 1041) beschrijft de situatie in de keuken: “Ik kan mij herinneren dat de keuken een natuurlijke rommel was. Alsof er in geleefd is. De afwas moest nog gedaan wor-den, denk ik. Er stonden een aantal kopjes en messen op het aan-recht. Ik kan mij geen bloed op de messen herinneren.”
Dit duidt op een avondsituatie, met name gelet op hetgeen verschil-lende referenten zeggen over de wijze van huishouden van Corina. Zo zou er ’s ochtends nooit afwas staan. Ook leegde ze de asbakken voor het slapen gaan. Corina was in de huishouding zeer punctueel en netjes. Mevrouw Van Vreede stelt tijdens de zitting van 4 februari 2004: “Ik weet zeker dat ze ’s avonds altijd alles opruimde. Ze was heel netjes en opruimerig.” - De huizen in de Argonautenstraat waren gehorig, het waren oude huizen. Opvallend is dat niemand van de omwonenden ook maar enig verdacht geluid heeft gehoord die ochtend, terwijl er toch drie personen op een verschrikkelijke wijze zijn omgebracht. Rond 7.00 uur ’s ochtends is het in Amsterdam op een zondag rustig en stil. Het is toch onlogisch en ook onbegrijpelijk dat niemand iets gehoord zou hebben. Het OM is van mening dat Louis Hagemann de dader is. Uit de stukken blijkt dat meerdere getuigen de verdachte rond de datum van de delicten beschrijven als dronken en stoned. Voorts zou hij die week nauwelijks hebben geslapen. Een man in deze situatie kan zich toch niet rustig, stil en beheerst gedragen? Een tijdstip later op de dag is waarschijnlijker, omdat er dan sprake is van stadslawaai, stemmen van mensen, radio, tv, etc.
- Uit de stukken blijkt dat Sharon ziek zou zijn.
De buurvrouw mevrouw Van Vreede (p.v. nieuw, pag. 133) verklaart:
“Ik wilde weten hoe het was met Sharon. Hij was dat weekend ziek, had zo’n 40 graden koorts. Als één van de kinderen van Corina ziek was, nam ze die bij haar in bed. Ik wist ook dat Sharon nu bij haar in bed zou liggen en dat Corina vermoedelijk weinig aan nachtrust was toegekomen.”
In dit verband zijn van belang de foto’s onder nr. 64 en 65. Opvallend is dat haar bed nog onbeslapen was, afgezien van de plaats waar Sharon heeft gelegen. Zie ook pag. 3 (van het oorspronkelijke p.v. van onderzoek en relaas, nr. 2000/1984):
“In de slaapkamer van de moeder staat een tweepersoonsbed. De wijze waarop dit bed werd aangetroffen, is het aannemelijk dat dit bed door één persoon werd beslapen.”
Vgl. pag. 276 oud:
“Wanneer we voor het bed staan is de linkerzijde geheel opengeslagen. Het geeft de indruk dat het beslapen is, dan wel gebruikt door één persoon. De rechterzijde lag strak en ordelijk.”
- Dit lijkt op een avondritueel. Ook uit het feit dat de verlichting in de woning nog brandde en de verwarming nog aanstond, mag worden afgeleid dat Corina nog niet naar bed was gegaan.
- Corina had alcohol in haar bloed. Hoewel gesteld wordt dat dit even-eens kan ontstaan door ontbinding is dit niet nader onderzocht of beoordeeld door een toxicoloog, ondanks de duidelijke voorzet hiertoe door de patholoog Maes en forensisch geneeskundige Schieveld. Niet uit te sluiten valt dat dit alcoholpercentage ook kan duiden op alcoholgebruik (kort) voor het overlijden, welk alcoholgebruik logischerwijze niet in de ochtenduren zal plaatsvinden.
In dit verband verdient opmerking dat in het bloed van de kinderen geen alcohol lijkt te zijn aangetroffen.
Prof. Cohen stelt tijdens de zitting op 11 juni 2004 op de vraag vanaf welk moment een lichaam of een lijk zelf alcohol aanmaakt: “Dan moet er in ieder geval al sprake zijn van enige ontbinding, derhalve een rottingsproces.” Uit de stukken blijkt hiervan echter in het geheel niet. - Corina Bolhaar was opgemaakt. Zij reinigde haar gezicht voor het slapen gaan. Bij onaangekondigd bezoek om 07.00 uur is het niet aannemelijk dat zij zich zal hebben opgemaakt (zie foto sectiever-slag).
- Bryan had niet gepoept.
- Bryan stond bij het vinden rechtop huilend in bed en leek niet versuft door een lange periode zonder vocht en voedsel. Het is toch zeer op-vallend dat zo’n jong kind na 36 uren (in de visie van het OM) nog in zo’n conditie verkeert.
- Uit de dagboekaantekeningen van Corina van 4 maart 1984 zou kun-nen volgen dat zij die dag patat heeft gegeten, gestreken en genaaid heeft en Donatha en Sharon in bed heeft gedaan (p.v. oud, pag. 345).
- De getuige Heitmeier stelt ter terechtzitting van het gerechtshof op 4 februari 2004 dat Corina hem bepaalde perioden bijna iedere dag belde. Zij had de gewoonte om de telefoon altijd tot het einde over te laten gaan. Ze belde dan na een paar minuten weer. Over die bewuste zondag zegt hij: “Ik kan met aan zekerheid grenzende waarschijn-lijkheid verklaren dat Corina geprobeerd heeft mij die zondagmiddag om 15.00 uur te bellen. Ik was in de keuken aan het verven. De telefoon ging een keer of 15 over. Ik had besmeurde vingers. Ik dacht dat het Corina was. Na een paar minuten ging de telefoon weer een keer of 15 over. Toen wist ik eigenlijk zeker dat het Corina was. Binnen tien minuten word ik voor de derde keer gebeld. Ik had een geheim nummer. Toen ik van de moorden hoorde, belde ik iedereen waarvan ik wist dat zij over mijn telefoonnummer beschikten. Niemand had mij opgebeld.”
- Judith Ouwenhand verklaart dat de gordijnen op maandag 5 maart omstreeks 13.00 gesloten waren en ziet dat de gordijnen heen en weer gingen en dat er licht doorkwam. “Ik had toen het idee dat er iemand achter de gordijnen stond” (p.v. oud, pag. 60).
- Jocki Gerritse, belt op maandag 5 maart aan de deur, samen met Marco en Judith. Roept vervolgens op straat. Ziet dan volgens haar het licht aan en uit gaan.
De slotsom luidt dat het tijdstip van overlijden zeer onzeker is en dat het aannemelijk is dat dit (veel) later ligt dan op zondagmorgen 07.00 uur.
De getuigen Lievendag en Vainoglou.
Los van al hetgeen hiervoor reeds is gezegd, zijn de verklaringen van de getuigen mevrouw C. Lievendag en de heer P. Vainoglou op zich al van dien aard dat de strafzaak tegen cliënt daarmee valt.
Zoals bekend zijn mevrouw Lievendag en haar echtgenoot Vainoglou op 24 juni 2004 wederom, op verzoek van de verdediging, in het kader van een rogatoire commissie onder ede in Griekenland verhoord.
Uit deze verklaringen blijkt, kort gezegd, dat de slachtoffers lang na het tijdstip waarop Louis Hagemann aan de deur is geweest, nog in leven waren.
De beide getuigen zijn reeds in 1984 gehoord. Van belang hierbij is dat mevrouw Lievendag destijds zelf contact heeft gezocht met de politie, nadat zij van Emanuel Gavanas had gehoord dat Corina en haar kinderen tussen vrijdag en zondag van het “afgelopen weekend” waren vermoord en nadat zij in het Parool van dinsdag 6 maart had gelezen dat het vermoedelijk of waar-schijnlijk was dat het op de zondag was gebeurd (p.v. oud, pag. 211 en 212).
Mevrouw Lievendag in haar verklaring van 10 maart 1984:
“Dat kan niet want ik heb haar op zondagavond nog gesproken. Dit weet ik heel zeker en ik heb er goed over nagedacht. Ik be-sloot toen dit aan de politie te melden.”
Zij heeft daarop het tijdstip – rond 21.30 uur – van het telefoongesprek ge-preciseerd aan de hand van drie televisieprogramma’s, te weten Nederlan-ders Over Zee, Gangster Chronicles en RUR, die werden vertoond tijdens en rond het telefoongesprek. Haar verklaring werd en wordt ondersteund door haar echtgenoot Vainoglou, die toen gelijktijdig maar afzonderlijk (telefo-nisch) is gehoord.
Kort na 4 maart 1984 was zij in haar verklaring van 10 maart 1984 daar heel helder in:
“Corina belde mij zondagavond 4 maart 1984 omstreeks 21.30 uur. Terwijl wij aan het bellen waren, was er op de televisie een programma over “Schepen over Zee” of iets dergelijks met bo-ten. Mijn man was daarin geïnteresseerd en siste aldoor dat ik zachter moest praten. Toen dit afgelopen was begon “Gangster Chronicles” op de televisie.”
(pag. 212 oud)
en voorts op pag. 213 oud:
“Na dit gesprek, naar mijn gevoel omstreeks 22.15 uur, ben ik naar bed gegaan. Mijn man is televisie blijven kijken. Ik was moe en heb zelfs niet gewacht op het programma RUR waar ik meestal wel naar kijk.”
En tenslotte een citaat van de getuige Vainoglou die telefonisch werd ge-hoord op 10 maart 1984:
“Op zondag 4 maart 1984 omstreeks 22.15 uur begon de televi-sieserie Gangster Chronicles en toen was mijn vrouw telefo-nisch in gesprek met Corina. Tijdens die filmserie heb ik nog aan mijn vrouw gevraagd of zij niet wat zachter wilde praten omdat ik het gesprek op de t.v. niet goed kon verstaan. (…) “
“In verband met deze bijzonderheden weten mijn vrouw en ik zeker dat Corina op zondag 4 maart 1984 omstreeks 22.00 nog leefde.”
Deze televisiegegevens zijn in 2002 opgevraagd en blijken volledig overeen te stemmen met de door Lievendag genoemde tijdstippen op de bewuste zondagavond 4 maart 1984.
Zaterdagavond kan het niet geweest zijn. Lievendag en haar echtgenoot ge-ven immers aan dat er toen juist niet gebeld is, nu er op dat moment door de Belgische zender een film met Anthony Quinn werd uitgezonden. Ook dit blijkt precies te kloppen. Een week eerder kan het ook niet zijn geweest, nu de drie eerdergenoemde programma’s toen niet werden uitgezonden en er evenmin op zaterdag een film met Anthony Quinn werd vertoond (p.v. nieuw, pag. 1237 en 1238).
Nu er in het gesprek verder is gesproken over de dood van de stiefvader van Louise Daalder (die op dinsdag 28 februari 1984 is overleden), staat vast dat het telefoongesprek niet anders dan op die zondagavond heeft kunnen plaatsvinden.
Anders dan bij requisitoir (pag. 9 en 10) gesteld door de officier van justitie is onaannemelijk dat het telefoongesprek met Lievendag op 28 februari 1984 heeft plaatsgevonden.
Lievendag citeert eerst Corina die zou hebben gezegd:
“Manuel heeft gebeld en al ’s morgens om 8.00 uur”.
Lievendag vermeldt hier niet dat Emanuel die dag om 8.00 uur had gebeld. Bovendien zou Corina dan waarschijnlijk hebben gezegd dat Manuel van-daag of vanmorgen had gebeld om 8.00 uur (p.v. oud, pag. 212).
Uit de verdere beschrijving van dit gesprek blijkt ook dat de door Corina beschreven dag in het verleden ligt. Iets later verklaart zij immers:
“Wat denk je, prompt daarna diezelfde dag, belt Haim op”.
(P.v. oud, pag. 213).
Lievendag citeert hier wederom Corina Bolhaar, die dus spreekt over dezelfde dag, welke dag dus niet de dag van het telefoongesprek met Lievendag kan zijn. Dan had zij immers wederom gesproken over vandaag. Even later spreekt Lievendag over het feit dat ze de volgende dag naar de kinderwinkel Mamiennette wil gaan, waarna zij dit corrigeert:
“Nee, dan is het maandag, en dan is die winkel dicht, ik ga dinsdag wel.”
Nu 28 februari 1984 op een dinsdag viel, kan het telefoongesprek derhalve niet op die dag zijn gevoerd.
In 2002 is Lievendag nader gehoord. Haar verklaring vormde begrijpelijkerwijze voor het opsporingsteam een groot probleem, nu deze verklaring Hagemann eenvoudigweg vrijpleit. Dit is blijkbaar de reden dat mevrouw Lievendag in 2002 door onder meer verbalisant Van Asperen (welke verbalisant door Schagen op de “lastige” getuigen werd gezet) een aantal uren is doorgezaagd over de datum en het tijdstip van het telefoongesprek.
De verdediging had en heeft grote bezwaren tegen de wijze waarop dit verhoor is geschied, nu sprake is geweest van duidelijke beïnvloeding. De verdediging kan uiteraard best begrip opbrengen voor onderzoek naar de betrouwbaarheid en de mate van zekerheid waarmee getuigen verklaren (waren de verklaringen van de belastende getuigen ook maar op die wijze tegen het licht gehouden), maar Lievendag is een aantal zaken voorgehouden (p.v. nieuw, pag. 1220 e.v.), dat niet in overeenstemming lijkt te zijn met het tele-foongesprek op zondagavond. Dit met het enkele doel om haar aan het twijfelen te brengen.
Zo proberen de verbalisanten het telefoongesprek in eerste instantie te “verschuiven” naar donderdag 23 februari 1984. Als die poging schipbreuk lijdt, wendt men de steven naar dinsdag 28 februari 1984. Tenslotte wordt het accent gelegd op zaterdag 3 maart 1984 in plaats van zondag 4 maart 1984.
Dit alles, terwijl mevrouw Lievendag zo stellig en zeker was in haar verklaring zeer kort na de dramatische gebeurtenis.
Mevrouw Lievendag is in dit verhoor, dat bijna 19 jaar na haar eerste verhoor plaatsvindt, lange tijd evenwel uiterst stellig; zij kan zich niet voorstellen dat zij zich destijds heeft vergist in het tijdstip van het telefoongesprek.
De eerste valkuil is een aantekening in het dagboek van Corina op 23 februari 1984, waaruit valt op te maken dat die dag om 8.30 uur Emanuel (Mano) heeft gebeld en om 15.30 uur Haim. Eerst wordt mevrouw Lievendag voorgehouden dat het dan wel die dag moet zijn geweest. Mevrouw Lievendag reageert alert:
“Alleen als op die avond hetzelfde televisieprogramma is ge-weest. Ik kan mij niet voorstellen dat ik mij zo vergist heb.”
Daarna wordt haar voorgehouden dat, gelet op de inhoud (over Haim en de dood van de stiefvader van Louise Daalder etc.) het gesprek op 28 februari 1984 moet hebben plaatsgevonden. Dit evenwel zonder de hierboven genoemde omstandigheden te noemen, waaruit volgt dat in dit gesprek een dag uit het verleden wordt beschreven. Lievendag blijft ook standvastig indien haar wordt voorgehouden dat in de agenda van Corina staat dat zij die dag Carla moest bellen:
“Het staat er maar dat wil niet zeggen dat ze dit heeft gedaan. Ik kan mij het telefoongesprek niet herinneren (…)”
Daarna wordt haar voorgehouden dat Maarten van Vreede die dag geen gehoor kreeg aan de deur van Bolhaar en dat Vera van Vreede geen gehoor kreeg aan de telefoon. Lievendag wordt dan enigszins aan het twijfelen gebracht:
“Nu u dit mij vertelt maakt u mij wel aan het twijfelen. Ik moet me dan wel erg vergist hebben.”
Vervolgens wordt haar voorgehouden dat de buren en de kinderen op zondag geen teken van leven hebben gehoord en dat de gordijnen die dag dicht zijn gebleven. Dit gecombineerd met het feit dat Corina en de kinderen werden aangetroffen in ochtendkleding (wat daar ook onder mag worden verstaan, logischer is o.i. te spreken van nachtkleding) maakt dat ze vermoedelijk reeds op zondagmorgen zijn vermoord.
Lievendag blijft echter nog steeds overeind:
“Aan de hand van de lichamen kunnen ze toch ook vaststellen wanneer Corina en de kinderen vermoord zijn?”.
Bij deze laatste twee punten merkt de verdediging terzijde op dat het door derden niet kunnen krijgen van contact met Corina of haar kinderen uiteraard niet de conclusie kan ondersteunen dat deze zijn overleden. Het is immers evenzeer mogelijk dat zij niet thuis waren.
Dan wordt door de verbalisanten gesteld dat uit het onderzoek van de patholoog-anatoom blijkt dat de lichamen op het moment van de ontdekking op maandagmiddag 5 maart reeds minimaal 24 uur dood waren. Op de opmerking dat het dan niet waarschijnlijk is dat Lievendag op zondagavond met Corina gebeld heeft begint weer (een beetje) twijfel te komen:
“Nee, daar lijkt het wel op. Ik heb mij dan vanaf het begin vergist. Toch staat het mij bij dat het in het weekend was. Ik weet vrijwel zeker dat het op zondagavond was, in ieder geval in het weekend.”
Vervolgens wordt haar gevraagd of zij zich niet vergist in de zaterdag en de zondag. Opmerkelijk is dat Lievendag dan gaat meedenken met de verbalisanten en aangeeft dat er toen kennelijk een film was van Anthony Quinn, die ook een favoriet was van haar, waardoor zij mogelijk niet gestoord wilden worden. De verbalisanten verzuimen echter haar voor te houden dat zij (en haar echtgenoot) destijdsaan de hand van dezelfde film tot de conclusie waren gekomen dat het juist niet die zaterdag was.
Bij haar opmerking over het op zondag gesloten zijn van de Mammienette wordt niet de passage van destijds voorgehouden waarin zij verklaarde dat die winkel juist op maandag gesloten was en dat zij derhalve op dinsdag daar naar toe zou gaan.
Uit het proces-verbaal blijkt gelukkig wel dat de reden van de “twijfel” van Lievendag moet worden gevonden in de opmerkingen van de verbalisanten en niet in de onnauwkeurigheid destijds:
“Dat zal toen ook zo geweest zijn. Alleen nu ik van u de dingen hoor die eigenlijk maken dat ik niet op zondagavond gebeld kan hebben, komt bij mij de twijfel.”
Opvallend is verder dat Lievendag niet wordt voorgehouden dat haar verklaring (en die van haar echtgenoot) van destijds exact overeenstemmen met de inmiddels gecontroleerde programmagegevens.
Wat ronduit storend is, is dat wordt voorgehouden dat de lichamen bij ontdekking reeds langer dan 24 uur dood waren. Dit is iets wat niet uit de in het dossier voorhanden zijnde gegeven kan worden opgemaakt. Zoals uit de (ter terechtzitting aangevulde) rapportage van professor B.A.J. Cohen blijkt kan slechts een tijdstip van overlijden worden benaderd indien voldaan is aan een aantal regelen der kunst. Zo moet de omgevingstemperatuur worden gemeten en – liefst meermalen – de lichaamstemperatuur. Voorts moeten de lijkstijfheid en de lijkvlekken deugdelijk worden onderzocht en beschreven. Zelfs indien dit op juiste wijze is geschied, moet nog een – zeer – ruime marge worden genomen. Nu echter destijds sprake is geweest van duidelijke kunstfouten valt bijzonder weinig te zeggen over het tijdstip van overlijden en behoort een tijdstip na zondagavond 21.30 uur zeer wel tot de mogelijk-heden.
Mevrouw Lievendag is, zoals eerder gememoreerd, op 24 juni in Athene nogmaals gehoord. Van belang is op te merken dat zij toen een zeer betrouwbare, intelligente, kordate en nuchtere indruk maakte. Precies de karaktereigenschappen die je verwacht bij een medewerkster van de ANWB-Alarmcentrale, wier taak het is om gestrande reizigers te helpen en te repatriëren.
De reden om contact op te nemen met de politie was duidelijk! De informatie die zij toen ontving over het tijdstip van overlijden van de drie slachtoffers – een in haar leven eenmalige uiterst ingrijpende gebeurtenis kon niet kloppen en moest worden rechtgezet.
Ik citeer:
“Het was belangrijk voor mij, want ik las in de krant dat ze op zondag vermoord was en ik dacht: dat kan niet gebeurd zijn, want ik heb op zondag met haar gesproken, dat wil zeggen ik heb met haar gesproken op de avond van de dag waarop ze vol-gens de krant vermoord was.”
Over de bepaling van het tijdstip aan de hand van televisieprogramma’s:
“Ja, dat is precies de reden, dat wil zeggen dat ik het moment van het telefoongesprek verbond met een televisieprogramma waarom ik het me zo goed herinner.”
Haar verklaring van destijds heeft zij (en haar echtgenoot) naar eer en geweten afgelegd en zij was er destijds – en dat telt! – voor 100% van overtuigd dat het juist was.
Nadat ze wordt geconfronteerd met haar recente twijfels in 2002:
“Ja ik begon inderdaad te twijfelen maar ik weet zeker dat ik in 1984 naar eer en geweten en naar waarheid een verklaring heb afgelegd.”
De conclusie is mijns inziens derhalve helder. Nu Bolhaar op zondagavond nog in leven was, kan Hagemann de dader niet zijn.
Tenslotte zijn in dit verband nog de volgende punten van belang:
a. U heeft als voorzitter tijdens de zitting van 1 oktober 2003 opgemerkt dat de getuige Lievendag zich kan hebben vergist in de datum en het tijdstip van het telefoneren met Corina Bolhaar. Cliënt heeft ter terechtzitting al duidelijk zijn mening over deze formulering gegeven.
De verdediging had graag gezien dat uw hof een dergelijke formulering ook zou hebben gebruikt bij de getuigen die belastend lijken voor cliënt.
De verdediging wijst er echter ook op dat u later heeft gesteld dat het hof niet twijfelt aan de integriteit van de getuige Lievendag (pag. 15 p.v. van de zitting van 30 maart 2005).
b. Het rechercheteam zit kennelijk ook – en al heel lang – met de verklaringen van deze beide getuigen in de maag. Op zeker 17 plaatsen in de journaals wordt aandacht besteed aan de verklaringen van hen.
c. Rechters zien graag dat de verklaring van een getuige wordt gestaafd door objectieve gegevens. In deze zaak krijgt u zo’n (gewenste) verklaring als een gebraden duif op een bord aangereikt. Volstrekt objectieve gegevens staven de verklaringen van de beide getuigen en toch doet het rechercheteam er werkelijk alles aan om de betrokke-nen aan het twijfelen te brengen.
Nog bonter maakt de getuige C.H.L. Kok het tijdens zijn verhoor op de zitting van 8-3-04: eerst stelt hij dat hij geen waarde hecht aan de verklaringen van Lievendag en van Vainoglou. Vervolgens zegt hij:
“Als het niet gestaafd wordt door bepaalde feiten kan iedere getuige wel bepaalde dingen roepen die hij zich meent te herinneren.”
Over vooringenomenheid gesproken!
Op grond van het bovenstaande is duidelijk dat Louis Hagemann niet gelinkt kan worden aan de feiten die in de vroege ochtend van zondag 4 maart 1984 zouden zijn gepleegd.
De verklaringen van – met name – getuige Lievendag zijn concreet, helder en zeer gedetailleerd. Deze verklaringen treffen de bewezenverklaring in de zaak tegen onze cliënt in het hart. Alleen al om die reden zal uiteindelijk vrijspraak moeten volgen.
Het is frappant dat de advocaat-generaal in zijn requisitoir heeft gesteld dat de verklaring van mevrouw Lievendag absoluut onjuist moet zijn. Daar denkt de verdediging dus volstrekt anders over. Gesteld al dat u de advocaat-generaal op dit punt zou volgen, dan levert dat nog niet direct een probleem op voor onze cliënt. Het is immers, gelet op de verklaringen van de deskundigen, ook goed mogelijk dat de slachtoffers zaterdagnacht zijn om-gebracht. Dat zou ook verklaren dat de buren de kinderen die zondag niet buiten zagen spelen en dat Louis Hagemann vroeg in de ochtend geen contact kreeg met het gezin!
Tenslotte speelt ook art. 359a Sv een rol. Indien u het verweer van mr. H. Anker, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het OM, niet zou volgen, dan zal toch zeker strafvermindering moeten volgen. Er is sprake van een ernstig vormverzuim, zodat niet kan worden vol-staan met de enkele constatering dat daarvan sprake is (zie HR 30 maart 2004, LJN AM 2533).
Naast de grote ernst van het onderhavige verzuim speelt ook een rol dat er een grote mate van verwijtbaarheid is in de richting van het OM. Het nadeel voor cliënt is evident. De allerbelangrijkste sporen en in beslaggenomen voorwerpen zijn vernietigd, zodat hij zijn on-schuld via DNA-onderzoek niet meer kan aantonen.
Vanzelfsprekend dient bij een tijdelijke gevangenisstraf rekening te worden gehouden met de grenzen, gesteld door art. 63 Sr!
Korte samenvatting en conclusies.
1. De zaak Louis Hagemann is van meet af aan zwak geweest qua be-wijs. In 1984 wordt hij in verzekering gesteld en volgt een periode van voorlopige hechtenis. Na enige weken wordt hij door de recht-bank hieruit ontslagen. Opmerkelijk is dat toen reeds bekend was dat Hagemann in de vroege ochtend van 4 maart 1984 bij Corina aan de deur was geweest!
2. Cliënt ontkent ten stelligste en doet dat op een zeer overtuigende manier. Emoties en woede strijden om voorrang tijdens zijn detentie. Uw hof heeft inmiddels zelf ook een goede indruk kunnen krijgen van de persoon van cliënt op dit punt.
3. Er is geen technisch bewijsmateriaal dat belastend genoemd kan worden voor cliënt. Dat is heel bijzonder in een zo groot en omvang-rijk onderzoek.
4. Belangrijke sporen (o.a. nagelvuil van de slachtoffers en de nacht-kleding van de slachtoffers) is bewust vernietigd. Cliënt heeft niet meer de mogelijkheid om via DNA-onderzoek zijn onschuld aan te tonen. Dit is uiterst nadelig voor hem.
5. De televisieprogramma’s van Peter R. de Vries over de “zaak-Bolhaar” hebben, bewust of onbewust, gezorgd voor beïnvloeding van getuigen die daarna opstonden. Tijdens de uitzendingen waren foto’s te zien van cliënt en werd een reconstructie vertoond waarin een soort “tweelingbroer” van Louis Hagemann als dader in beeld was. Voorts werd gemeld dat hij tegen een ex-vriendin had gezegd dat hij ooit eens een “wijf met twee koters” had omgebracht.
6. Het is wel heel opvallend dat nadien de ex-gedetineerden Wetzels en Akkerman zich meldden. Zij zouden ook van cliënt gehoord hebben dat hij ooit een vrouw met twee kinderen had omgebracht. Zeer frappant is dat de terminologie van de uitzendingen van Peter R. de Vries gebezigd wordt. Over beïnvloeding gesproken.
Gelukkig dook tijdens één van de zittingen bij het gerechtshof een ansichtkaart op die Louis eens aan Corina had geschreven. Hierop spreekt hij over de “kids” en niet over “koters”. Overigens heeft cli-ent ook vanaf zijn eerste verklaring gesteld dat hij de term “koters” nooit in zijn mond neemt. Die term is overigens ook niet populair binnen de Hells Angels.
Wellicht ten overvloede merk ik hierbij nog op dat als getuigen stellen dat ze van Louis Hagemann hebben gehoord dat hij een wijf en twee koters zou hebben vermoord, dit natuurlijk nog niet betekent dat het ook daadwerkelijk is gebeurd. Daar wordt door de advocaat-generaal wel vanuit gegaan.
7. De getuigenverklaring van Wil van Wijk is absoluut onbruikbaar. Prof. Van Koppen rekent in zijn rapport hier reeds mee af. Illustra-tief is de bandopname, die te horen was tijdens de zitting van uw hof van 24 juni 2005. Ook is de sturing merkbaar van de zijde van de re-cherche. Het verhaal van het verbranden van de jas is ongeloofwaar-dig. Eerst zou zij de jas in de week hebben gelegd, daarna zou de natte jas in brand zijn gestoken. Dit alles in een tuin, die zichtbaar is voor vele buurtbewoners. Bovendien is er geen enkel restant van de jas (bijv. de knopen) ooit teruggevonden.
Frappant is dat de advocaat-generaal op pag. 86 van zijn requisitoir stelt:
“Op mij heeft Wil van Wijk ter zitting van uw hof een rustige en betrouwbare indruk gemaakt.”
Ik wil hier alleen maar stellen dat een ieder die bij dit verhoor aanwezig was, dit verhoor nimmer zal vergeten!
Pas tijdens één van de laatste zittingen werd – naar aanleiding van vragen van de verdediging – duidelijk dat Wil van Wijk veel geld had ontvangen voor haar medewerking.
Tenslotte nog een overweging uit het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 18 mei 2004, LJN nr. AO9686.
“De rechtbank acht de door verschillende getuigen afgelegde belastende verklaringen onbetrouwbaar en niet geloofwaardig. Bij de beoordeling van de verklaringen van getuigen is de hoeveelheid juiste en onjuiste informatie die betrokkenen sinds 1988, het tijdstip van overlijden van het slachtoffer, hebben ontvangen van groot belang. Het tijds-verloop en het feit uit dat de onderhavige zaak is gebleken dat in de kring van betrokkenen de moord op het slachtoffer steeds naar voren kwam, kunnen een ernstige verstoring van de oorspronkelijke herinneringen hebben veroor-zaakt.”
Bij Wil van Wijk is het feit inmiddels 21 jaar geleden!
8. Wat betreft de getuigenverklaring van Renetta van der Meer in het kort het volgende. Zij komt pas met haar verklaring na een bezoek van Peter R. de Vries. Louis zou vele malen tegen haar gezegd hebben dat hij een wijf met twee koters zou hebben vermoord. Toch heel frappant dat zij blijft zwijgen, zelfs tegenover haar naasten. Het gaat toch om drie moorden? Ze zwijgt zelfs als ze aangifte doet van poging tot doodslag en verkrachting. Ook zij strijkt een forse belo-ning op.
9. Wat betreft getuige M. Akkerman kunnen we kort zijn. Hij wordt door vrijwel alle referenten afgeschilderd als een leugenaar en een fantast. Zelfs door zijn eigen familieleden. Mr. G.J. van Oosten heeft al gezegd dat contact tussen Akkerman en Hagemann in detentie ab-soluut onmogelijk was, gelet op de omstandigheden in de penitentiaire inrichting, waar beiden verbleven.
Het is wel heel opvallend dat de advocaat-generaal alle getuigen accepteert en betrouwbaar acht in deze zaak. Kennelijk is het bewijs zo mager, dat iedere verklaring welkom is, hoe deze ook verkregen is en door wie deze ook is afgelegd. Ook als de getuige in kwestie een alcoholiste is, die zelfs drinkt tijdens het verhoor bij de RC (Wil van Wijk) of een door alle referenten als een pathologische leugenaar en een fantast afgeschilderde persoon (Akkerman).
10. Uit de verklaringen van de getuigen Lievendag en Vainoglou blijkt dat de misdrijven op een lager tijdstip moeten zijn gepleegd. Dat pleit Louis Hagemann vrij, omdat hij dan beschikt over een alibi. Over dit punt heeft mr. W. Anker al het nodige gezegd. De verklaringen zijn concreet, helder en gedetailleerd en worden gestaafd door objectieve gegevens.
11. Ook overigens is het tijdstip van overlijden niet goed te bepalen. Er zijn vele feiten en omstandigheden die wijzen op een later tijdstip dan 07.00 uur in de ochtend. Zie met name ook de beschouwing van de deskundige prof. Cohen.
12. Al die jaren zijn er twee andere verdachten duidelijk in beeld geweest: Baron en Haim. In de stukken staan vele belastende verklaringen over Jo Baron en zijn dreigementen in de richting van Corina. Mr. Van Oosten heeft hier uitvoerig aandacht aan besteed. Mevrouw Van Vreede noemt tijdens de zitting van 4 februari 2004 nog een motief. Corina had haar verteld dat ze Baron had aangegeven bij de Vreemdelingenpolitie en dat hij later het land was uitgezet. Bovendien was Baron ongeveer één maand voor de dood van Corina nog bij haar boven geweest. Hierna was Corina bang en sprak ze vaker over de dood. Ze was bijzonder bang voor Baron.
Baron heeft, zo is inmiddels gebleken, in Israël justitiecontacten gehad op het gebied van fraude, drugs en (in 2000) huiselijk geweld.
Haim had ook een motief. Mevrouw Van Vreede spreekt hierover tijdens haar verklaring op 4 februari 2004 ten overstaan van uw hof.
Toevallig was zij aanwezig bij een telefoongesprek tussen Haim en Corina. Corina zei hem dat hij de kinderen niet meer te zien kreeg, omdat hij er ook geen cent voor betaalde. Ongeveer één week voor haar dood zei Corina tegen hem:
“Jij bent voor ons eigenlijk dood.”
13. Frappant is dat Louis Hagemann geen motief heeft. Hij heeft nooit enig geweld toegepast in de richting van Corina en was altijd heel goed voor de kinderen. Hij hield ook veel van de kinderen. Dit ver-klaren meerdere referenten. Het is zelfs zo dat Corina Louis als haar beschermer zag. Zie de verklaring van mevrouw Van Vreede tijdens eerdergenoemde zitting:
“Corina heeft mij verteld dat indien Baron haar iets zou aandoen, mijnheer Hagemann hem dan wel zou terug-pakken. Corina zag mijnheer Hagemann waarschijnlijk als de reddende beschermer. Ze was heel bang voor Baron.”
En wie zit hier nu als verdachte? Louis Hagemann!
14. Om het nog gecompliceerder te maken wijs ik op de verklaringen van mevrouw J. Stiel-van Hoven (p.v. nieuw, pag. 787 e.v.). Zij stelt dat op zaterdag 3 maart 1984 er sprake was van een schreeuwende ruzie tussen Corina en een man. Het was toen ongeveer 21.00 uur. De ruzie ging onder meer over de kinderen. Zij geeft een signalement van de man. Dit lijkt in het geheel niet op dat van Louis H. Volgens deze getuige leek die persoon ook niet op Louis Hagemann.
15. Cliënt heeft wel een “stevig strafblad”, doch daar kan geen enkele Nederlander op veroordeeld worden. Dat zou zelfs in deze zaak heel griezelig zijn. De verdediging is ervan overtuigd dat iedere andere verdachte, zonder strafblad, in deze zaak op basis van hetzelfde be-wijsmateriaal zou zijn vrijgesproken.
16. Het is ook nog heel goed mogelijk dat er meerdere daders zijn geweest. Zie hiervoor het verhaal van mr. J. Boksem. Ook de deskundige M. Voortman zegt op pag. 1364 van het p.v. (nieuw) dat er meerdere daders kunnen zijn geweest.
17. In de loop van het proces ontvingen wij drie dozen met uitgewerkte telefoongesprekken. Ondanks de enorme hoeveelheid papier wees niets in de richting van enige betrokkenheid van Louis Hagemann!
18. De advocaat-generaal spreekt op pag. 109 onder het kopje “Conclusies ten aanzien van het bewijs” over de hanger die Corina van cliënt zou hebben gekregen. Hij stelt dat Corina de hanger om had, die zij eerder had ontvangen van Hagemann en die zij eigenlijk alleen om had als hij kwam, omdat zij de hanger eigenlijk niet mooi vond. De advocaat-generaal is op dit punt echter veel te stellig. De verdediging hoort graag waarop deze conclusie is gebaseerd. Met name nu de advocaat-generaal dit een zeer belangrijk aanknopingspunt noemt! Ik wijs in dit verband nog op de journaals (nr. 0114) als het gaat om het verhoor van Vera van Vreede:
“Vera verklaarde dat Corina deze ook droeg toen ze dood was gevonden.”
De rapporteur zet er tussen haakjes echter achter:
“Blijkt niet uit schouw en sectieverslag.”
Kortom, de stelling van het openbaar ministerie is onjuist en uit het feit dat zij de hanger niet om had, zou ook kunnen worden afgeleid dat het hier in deze zaak niet om Louis Hagemann gaat.
19. Frappant is ook dat de gedetailleerde verklaringen van, Akke Wetzelsrman en Renetta van der Meer in verband met de moordzaak Wilson kennelijk geen enkele waarde hebben gehad voor de recht-bank en het OM (het OM heeft het ingestelde beroep inmiddels “in-getrokken”). De rechtbank te Amsterdam stelt zelfs dat op geen enkele wijze de betrokkenheid van Louis Hagemann bij deze moord is vast te stellen. Nu dan wel waarde hechten aan de verklaringen van diezelfde drie getuigen?
20. Opvallend is ook dat in grote en publicitair gevoelige strafzaken, waarin weinig bewijs aanwezig is, plotseling medegedetineerden opstaan met vage verhalen en beschuldigingen. Dit is onder meer gebeurd in de zaak Paul van O., de Enschede-zaak en de Wijker-zaak. In veel gevallen rekent de rechter hier wel mee af. Een verklaring voor dit opvallende verschijnsel kan zijn dat de betrokkenen uit zijn op aandacht en wellicht geld. Bouwen op dergelijke verklaringen is bouwen op drijfzand. Het lijkt er een beetje op dat er in dergelijke grote en ernstige zaken alle bewijs welkom is, van wie ook en hoe dan ook verkregen. Uw hof moet daar niet in mee gaan.
In dit verband is het nog aardig om te wijzen op twee pagina’s uit de journaals, nr. 1919 en nr. 1933. Een zekere W. Supheert stelt dat hij zeven jaar bij Louis H. in de gevangenis heeft gezeten en dat hij van Louis heeft gehoord dat hij een wijf met koters had vermoord. Let op de terminologie! Enig onderzoek door de politie leert al snel dat hij helemaal niet samen met Louis heeft gezeten. Uiterste voorzichtig-heid is geboden derhalve.
21. De advocaat-generaal trekt ter terechtzitting, en dat is heel opmerkelijk, een witte jas aan als hij spreekt over de persoon van cliënt. Bij gebreke van PBC-rapportage neemt hij die rol maar op zich (zie pag. 121 e.v. van het requisitoir):
“Mijn conclusie is dat er waarschijnlijk sprake is van een zeer zwaar gestoorde persoonlijkheid die als extreem ge-welddadig en gevaarlijk moet worden beschouwd.”
Op pag. 118 van het requisitoir stelt de advocaat-generaal dat de feiten aan Hagemann volledig kunnen worden toegerekend. Voor een niet-deskundige wel een hele boude stelling!
22. Het gevaar van kokervisie ligt in dit soort zaken voor de hand. In de-ze zaak moest en zou de dader Louis Hagemann zijn. De teamleider uit 1984, de heer Kok, wond er op de zitting ten overstaan van uw hof ook geen doekjes om. Dader in de zaak was en is Louis Hagemann!
Ook de heer G.G.W. ten Velden verklaart op 8 maart 2004 bij uw hof:
“Er was geen reden om eraan te twijfelen dat Louis Hagemann de dader van het delict was.”
Zelfs de advocaat-generaal heeft tijdens één van de zittingen bij uw hof gesteld:
“De rechtbank en ik stellen dat Louis Hagemann de da-der is.”
Dit terwijl de zaak nog onder uw hof rust en het onderzoek ter te-rechtzitting nog in volle gang was (is).
Eigenlijk is de visie van justitie in de zaak Louis Hagemann als volgt: hij heeft het gedaan, nu het bewijs nog!
Alles overziende zijn wij stellig van mening dat het wettig en overtuigend bewijs absoluut niet te leveren is. Wel is er een redelijk vermoeden van schuld ex art. 27 Sv, zodat hij als één van de verdachten aangemerkt kon worden. Wettig en overtuigend bewijs is twee bruggen te ver. Bij enige twij-fel dient de verdachte te worden vrijgesproken. Zeker in een zaak als deze, waarin de rechtbank zelfs tot een levenslange gevangenisstraf is gekomen.
Het gerechtshof te Amsterdam geeft in de Wijker-zaak in het arrest van 25 juli 2003 een fraaie overweging:
“Nu het hof niet buiten redelijke twijfel kan stellen dat de ver-dachte de “Wijker-zaak” heeft begaan, dient hij van de gehele tenlastelegging te worden vrijgesproken.”
Wat betreft de zitting ten overstaan van de rechtbank en het vonnis moet mij nog iets van het hart: de rechtbank heeft vrijwel alles wat negatief was in de richting van Louis Hagemann onder elkaar geplaatst, daar een streep onder gezet en aan de optelsom het etiket “levenslang” verbonden.
Op de behandeling ten overstaan van de rechtbank is een deel van een citaat van prof. H.F.M. Crombag van toepassing (NRC 25 januari 2005):
“De zaak van Nienke Kleiss staat niet op zichzelf. Dat de recherche zich in opsporingsonderzoek dikwijls te snel vastbijt in de eerste de beste verdachte, dat de bij zo’n zaak betrokken offi-cier van justitie niet tegen zulk tunneldenken waakt, maar met dezelfde blikvernauwing als de recherche rammelende dossiers aan de rechters aanbiedt; dat rechters vervolgens dikwijls niet de moeite nemen zulke dossiers kritisch te toetsen, maar uit de in het dossier aangeboden processen-verbaal hier en daar wat fragmentjes bij elkaar zoeken en daarmee niet strokende informatie terzijde schuiven en een veroordeling uitspreken op dubieuze en in ieder geval niet fatsoenlijk verklaarde gronden, komt in ons land veel vaker voor dan wij willen toegeven.”
In deze zaak speelt dan ook nog het probleem dat een vervolging wegens doodslag niet meer mogelijk is. Normaalgesproken zou in een zaak als deze de officier van justitie alleen 287 hebben ten laste gelegd. Dat kan nu niet. Daarom is het OM volledig gefixeerd op moord en, gelet op de problematiek van art. 63, ook op levenslang.
Uw gerechtshof heeft deze zaak alle tijd en ruimte gegeven, hetgeen de ver-dediging zeer waardeert. Uw hof is in deze zaak de hoogste feitelijke instantie.
De verdediging verzoekt in de eerste plaats om het OM niet-ontvankelijk te verklaren. Zie het betoog van mr. H. Anker.
Vervolgens wordt subsidiair vrijspraak bepleit. Zie in de eerste plaats de beschouwingen van mr. Boksem over de bedoelingen van de steller van de tenlastelegging. Zie voorts de pleidooien van mr. G.J. van Oosten en mr. W. Anker over de inhoudelijke kant van de zaak.
Vrijspraak is de enige juiste (inhoudelijke) beslissing, omdat Louis Hage-mann immers niet mag worden veroordeeld op basis van verhalen, veron-derstellingen, gissingen, vermoedens en conclusies.
Een veroordeling moet gebaseerd zijn op harde feiten, doch die zijn er in deze zaak nu juist niet!
Ik verzoek opheffing van het bevel voorlopige hechtenis met onmiddellijke invrijheidsstelling bij uitspraak, zo spoedig als mogelijk!
Leeuwarden, 7 juli 2005
Mr. W. Anker